Vakantie Jan S.

Ik moet ongeveer 12 à 13 jaar geweest zijn toen ik voor het eerst in contact kwam met het merk Zündapp. Door het beroep van mijn vader hadden we thuis de beschikking over een groot stuk omheind bos. Hier crosste ik eerst met mijn fietsje, maar al gauw ook met allerlei gemotoriseerd vervoer dat ik her en der te pakken kon krijgen. In die periode, begin 70’er jaren, was een brom- of motorfiets niet veel meer waard en je kon die dingen voor een kleinigheid kopen of je vond ze gewoon bij het grof huisvuil. Zo zette ik mijn eerste stappen in de edele kunst van het motorsleutelen.

’s Woensdags namiddag, wanneer we vrijaf hadden van school, was het bij ons thuis dan ook ‘the place to be’ en werd menig bromfietsje door ons op vakkundige wijze in de vernieling gereden. Tot op het ogenblik dat ik dus de hand kon leggen op m’n eerste Zündapp. Al vanaf het ogenblik dat je dat ding aanschouwde kon je zien, ‘dat is geen gewone bromfiets’!
Spoedig werd er ruzie gemaakt over het feit wie er op die Zündapp mocht rijden. Ten eerste was dat ding haast niet kapot te krijgen, het trok zich probleemloos uit de blubberigste modderpoel en liep bovendien ook bijna twee maal zo snel als de andere, kortom het Zündappvirus had zich van mij meester gemaakt.

Het was dan ook niet zonder enige trots dat ik op mijn zestiende verjaardag als eerste op school mijn metaalblauwe driehandbak met geforceerde koeling tussen de overwegend fonkelnieuwe Japanse bromfietsen parkeerde. Er waren natuurlijk nog andere sukkelaars die zich geen nieuwe bromfiets konden kopen en daarom maar met een aftandse Kreidler, Flandria, Mobylette of Puch reden.
Tussen die Japanners zag die Zündapp er natuurlijk niet modern uit, maar eenmaal de school uit was kon de pret niet op want ik gaf ze allemaal het nakijken. Het duurde dan ook niet lang of de meeste van mijn vrienden die zestien jaar werden kochten ook een oude Zündapp.
De sleutelkennis breidde zich uit en samen met mijn vrienden werden de van oorsprong al snelle Belgische Zündapp’s nog van enkele extra PK’s voorzien. Eigenlijk bestond mijn hele leven uit Zündapp. Uitgaan, winkelen, schoolverplaatsingen, vakantie, weekenduitstappen, het gebeurde allemaal op de Zündapp.

Op mijn negentiende reed ik nog altijd Zündapp, maar nu wel op een naar eigen inzicht gebouwde gele 517 vijfbak rondcarter. Het flink opgevoerde ding was m’n trouwe metgezel. De zomervakantie kwam in zicht en met mijn ouders op vakantie gaan zag ik niet zo zitten, alhoewel mijn toenmalige vriendin samen met haar ouders toevallig naar dezelfde camping gingen, namelijk camping Arqueen in Merano, Italië.
Zachtjesaan begon het plan te rijpen om haar met de bromfiets achterna te reizen, zodat we ter plaatse vrij uitstapjes konden maken. Ik zag het helemaal zitten! Maar spijtig genoeg niet enkel ik. Enkele vrienden vonden het een schitterend idee om zo’n verre vakantie op de Zündapp te ondernemen. Eén van hen was in tegenstelling tot mezelf een organisatorisch talent en hij schreef een brief naar de Zündapp fabriek.
Geloof het of niet, maar enkele dagen later konden we onder de belofte dat we foto’s van de reis zouden opsturen, een grote doos met onderdelen zoals tandwielen, kettingen, batterijen, kabels enz, afhalen bij ‘De Zwarte Arend’, de plaatselijke Zündapp dealer. Dat de dealer sip keek was meer dan begrijpelijk. Eén van mijn vrienden (Peter) kocht, samen met zijn op z’n zachtst gezegd mollige vrouw, nog vlug een fonkelnieuwe grijze KS50 diktank. Langs beide zijden monteerde hij twee enorme aartslelijke koelboxen om spullen te kunnen meenemen. Buiten Peter en mezelf reden er nog een 517 (vijfbak) en twee KS50 diktanks mee. Zes personen op vijf Zündapp’s dus.

In Juli 1979 vertrokken we richting Luxemburg, maar ter hoogte van Namen was het al uit met de pret. Net voor een kerk begaf mijn krukas het. Het hoge vermogen had z’n tol geëist. Het motorblok werd ter plekke uit elkaar geschroefd waardoor de olie langs de trappen van de kerk naar beneden liep. Vanachter op een andere Zündapp gingen we mét de onderdelen op zoek naar een dealer. De naam zal wellicht bekend klinken want het was ‘André Malherbe’, de bekende Belgische kampioen. Hij was niet thuis, maar z’n sympathieke vrouw liet ons de werkplaats gebruiken en we mochten zelfs een zo goed als nieuwe krukas uit een verfrommelde KS50 halen. Toch was dit een grote hap uit het schaarse vakantiebudget. Motor terug gemonteerd, verontschuldiging aangeboden aan de eerwaarde, troep opgekuist en we konden vertrekken. Niet zonder eerst nog een lekker maal van deze eerwaarde te hebben mogen nuttigen.

Het werd later en later, en donkerder en donkerder, dus besloten we ons tentje op te slaan. Helaas gebeurde dit door de duisternis in een bos op een helling waardoor we ’s nachts herhaaldelijk uit de tent rolden. Het humeur werd er door deze woelige nacht niet beter op. Mede door het slechte weer en het feit dat we regelmatig verkeerd reden en dus niet opschoten ontstond er ruzie. Ik kreeg al spijt dat ik niet alleen was gegaan. Ondanks dat we geen motorplaat (kenteken) hadden besloten we toch om onze reis via de snelweg verder te zetten.
Ik schets even de situatie: Het was de tijd van het lange haar dat vanonder de helmen wapperde. Enkele van ons reden zonder regenpak, … In de gietende regen, … op de snelweg, … achter vrachtwagens. We waren dus verschrikkelijk smerig en het moreel was nul komma nul. Terwijl de rest besloot dat het tijd was om een slaapplaats te zoeken wilde ik in het donker verder de eerste pas over rijden. Gelukkig konden ze me van dit waanzinnig plan doen afzien. Terwijl ik mokkend rondliep zetten de anderen de tent op en maakten eten. Toen bleek dat ik niet mocht mee-eten en evenmin in de tent mocht slapen omdat ik niet had meegeholpen liep ik kwaad weg. Gehuld in een Belstaff vetpak en met de helm nog op legde ik me iets verder in het bos te slapen. Ik schoot wakker van de kou. Te trots om terug naar de tent te gaan liep ik naar het plaatselijk station en ging daar op het overdekt perron op een bank slapen. Ik was helemaal verkleumd en sliep met korte tussenpozen. Het leven van een dakloze moet voorwaar geen pretje zijn. Tegen de ochtend dacht ik dat ik ging sterven en keerde via het bos terug naar de tent. In het bos zag ik een tafereel dat ik nooit meer zal vergeten.
Terwijl ik even stilstond en naar de nevels tussen de bomen stond te kijken verscheen een kudde herten. Roken ze me niet? Ik stonk nochtans voldoende. Stokstijf stond ik daar met m’n helm op. Ze kwamen steeds dichter en waren nog slechts enkele meters van me verwijderd. Zo’n volwassen hert is echt wel een imposante verschijning! Plotseling zagen ze me en gingen er met veel gedruis van door. Terug aan de tent gekomen hebben Peter en zijn vriendin me dan tussen hun in, in de slaapzak genomen en terug op temperatuur gebracht.

’s Ochtends vertrokken we richting eerste pas. Wat een teleurstelling! Een dichte mist belemmerde het zicht en bovendien was het door één of andere reden donker. We schroefden de koplampen los om de lichtbundels vlak voor ons op de weg te kunnen richten. Dit was allerminst de vakantie zoals ik ze me had voorgesteld. Na Luxemburg en Frankrijk kwamen we in Zwitserland. Intussen had ons een overijverige douanebeambte de toegang geweigerd omdat het ‘B’ teken achter op onze fietsen ontbrak. Gelukkig was er aan de andere zijde een vriendelijkere douane die ons een rolletje zwarte tape leende om de letter ‘B’ te kunnen vormen op het spatbord. Was het door die man? Feit is dat vanaf toen de vakantie echt begon. Met gillende motor stuurden we de Zündapp’s omhoog. Bij Peter hadden we even een kortere gearing gemonteerd, want de Zündapp had het lastig met al die extra kilo’s.
Zo kwam het dat we boven gekomen wel een kwartier op hem moesten wachten.
De afdaling was in één woord ON-VER-GE-TE-LIJK. Samen met Paul, die net als ik slechts een minimum aan bagage had, scheurden we naar beneden. Onderweg probeerden we indruk te maken op enkele autobussen gevuld met giechelende meisjes door plat door de haarspeldbochten te scheuren. Op de lange rechte stukken naar beneden was de motor echter meer een rem dan een aandrijfaggregaat, want de teller bleef ergens tussen de 115 en 120 hangen. De toerenteller duidde met roodgloeiende wijzer het cijfer 12 aan. Omdat ik Paul net niet voorbij kon, probeerde ik de versnellingsbak eens in z’n vrij te zetten. En zie! Met de motor op stationair toerental draaiend stak ik Paul voorbij. Hij had het levensgevaarlijk trucje door en samen scheurden we met de teller soms tot tegen de 140 de berg naar beneden. Levensgevaarlijk!
We haalden al de motorfietsen, die ons gedurende het stijgen waren gepasseerd weer in. Bocht na bocht en helling na helling scheurden we, elkaar geen duimbreed toegevend naar beneden. Een enkele motorrijder trachtte te volgen maar hij kon de wendbare lichte Zündappjes in de talrijke bochten niet volgen. Dat was kicken! Als we zo verder reden zouden er ongelukken van komen dus deden we teken tegen elkaar en stopten langs de kant. Een verschrikkelijke stank van verbrandde koffiebonen waaide ons tegemoet. Het was niet lang zoeken naar de oorzaak, want de 150 mm naven gaven bijna licht!

Eén van de Zündapp’s begon door een dichtslibbende uitlaat wat PK’s te verliezen en daarom besloten we ’s avonds net voor een camping om die uitlaatpijp te demonteren, er wat benzine in te gooien en in brand te steken. Een rookbom van het leger verbleekte bij het zien van dit geweld! Raar dat de campinguitbater ons alvast kwam mededelen dat we niet welkom waren. Maar de PK’s in het blok waren gereanimeerd!
Het zonnetje dat ons inmiddels al een dag gezelschap hield zorgde ervoor dat de stemming er terug in zat. Zo arriveerden we vuil en stinkend maar met veel plezier op camping ‘Arqueen’. De uitbater zag zulk tuig hoegenaamd niet zitten en liep mee om te controleren of we inderdaad familie waren van die doodbrave rustige mensen met hun caravan uit België.

Ter plaatse maakten we verschillende uitstappen met de Zündapp’s en kwamen tot de conclusie dat het merk wel gekend was maar dat er niet veel exemplaren rondreden. Regelmatig moesten we de superioriteit demonstreren door te racen tegen iele opgevoerde Italiaanse tuigen. Op een avond gingen we te voet de verjaardag van Peter vieren. Hij trakteerde mat Pizza, wijn en bier. De alcohol gecombineerd met zon en water, … Het liep helemaal uit de hand. Ladderzat gingen we ’s nachts op zoek naar de camping, … die we pas ’s ochtends vroeg terugvonden. Je bent jong en je wil wat!

Mijn vrienden vonden dat het tijd werd om verder Italië te verkennen. Ik kon hen niet in de steek laten en verliet ouders en vriendin om verder te rijden tot aan het Gardameer. Het waren leuke dagen, zo onder een lekker zonnetje op de Zündapp rondscheuren. Maar toch miste ik m’n vriendin. Na afscheid van de anderen genomen te hebben reed ik terug richting Merano. De andere Zündapp rijders hebben, vertelden ze me later, een flink deel van Italië rondgereden en zijn via het zuiden van Frankrijk zonder mechanische problemen weer veilig thuis geraakt. In Frankrijk hebben ze zelfs nog een exclusief concert van Neil Young bijgewoond.

Ik dacht nog maar aan één ding, zo snel mogelijk terug bij m’n vriendin geraken. Ten eerste had ik geen kenteken en ten tweede was het absoluut verboden voor 50 cc’s om op de snelweg te rijden. Ik nam het risico en reed de snelweg op. De ambtenaar in het tolhuisje aan de snelweg leunde helemaal door zijn loket naar buiten om een blik op de motor te kunnen werpen. Bij het zien van die kolos van een supertherm cilinder knikte hij goedkeurend en ik kon verder rijden. Volgas en plat op de tank klom de teller meermaals boven de 110 km/u. Na een tijdje begon ik de motor die een eind voor me reed in te halen. Het was een Suzuki GT 750, het racemonster bij uitstek in die tijd. Stomverbaasd bekeek de eigenaar het gillende ding dat traag kwam voorbijgereden. Hij gaf een beetje gas bij en kwam naast me rijden terwijl hij de Zündapp nauwkeurig bekeek. Zijn lippen vormden het woord ‘Zündapp’ en daarbij stak hij veelbetekenend zijn duim omhoog. Hij gaf gas bij en onder het produceren van een prachtige sound schoot hij weg. Enkele kilometer verder was ik alweer tot vlak achter hem genaderd. Via de slipstream van een auto perste ik er alles uit en schoot hem voorbij. Dat kon hij blijkbaar niet laten gebeuren want hij schakelde een versnelling terug, gaf volgas en verdween iets later kompleet uit het zicht. Ik zag hem niet meer weer.

Na nog enkele dagen op de camping verbleven te hebben was het tijd om de terugreis aan te vatten. Mijn ouders konden mij overtuigen om de Zündapp in de caravan te laden en met hen terug te rijden. Samen met mijn vader begon ik de Zündapp te demonteren. Wielen eruit, voorvork eruit. Dat tafereel was een aantal Italiaanse jongens niet ontgaan. Er zat nog wat benzine in de tank en dat zouden we wel even verderop op een schroothoop deponeren. We droegen dus het frame met de tank erop naar die schroothoop waardoor de Italianen dachten dat we hem gingen dumpen. Het heeft wat werk gekost om ze uit te leggen wat eigenlijk de bedoeling was want sleurden de onderdelen bijna letterlijk uit onze handen. Niet verwonderlijk als je weet dat de Zündapp zich de voorbije dagen succesvol had moeten meten met de lokale scheurijzers.
Alhoewel ik later nog dikwijls op vakantie ben geweest zal deze me toch altijd het meest bijblijven.

Jan S.